Ontwerpprincipes voor empowerment in een institutionele setting.
Geleerde lessen uit tien jaar onderzoek naar zelfbeheerde institutionele voorzieningen
Max Huber
Al sinds de jaren tachtig is de maatschappelijke ambitie om steeds minder mensen in institutionele vormen van ggz en opvangvoorzieningen te laten verblijven. Sindsdien is de hoeveelheid mensen die in een vorm van institutionele zorg verblijft, slechts beperkt afgenomen (Kroon et al., 2019; Van Ewijk, 2010). Door cliënten en ervaringswerkers zelf beheerde voorzieningen bieden een alternatieve vorm van institutionele zorg die bijdraagt aan empowerment van deelnemers. Op basis van onderzoek naar zelfbeheer wordt in dit artikel een aantal ontwerpprincipes voor het faciliteren van empowerment in een institutionele setting beschreven. Deze principes zijn bruikbaar voor zowel zelfbeheerde voorzieningen, als voor de introductie van empowerment ondersteunende elementen in reguliere institutionele settingen.
Institutionele zorg en empowerment
Mensen blijven in institutionele zorg, of komen daar naar terug, omdat het onvoldoende lukt om een zelfstandig bestaan op te bouwen in de wijk. Zij krijgen te weinig ambulante zorg en mensen in institutionele settingen (zoals beschermd wonen, maatschappelijke opvang of de klinische setting) worden onvoldoende voorbereid op uitstroom (Boumans, 2015; Kroon et al., 2019). Veel mensen die dakloos zijn, zijn al een keer eerder dakloos geweest, uitgestroomd naar een eigen huis en weer teruggevallen, door een gebrek aan voorbereiding op uitstroom en een gebrek aan ondersteuning na uitstroom (Boesveldt, 2019; Van Doorn, 2002). Of mensen verhuizen van de ene setting naar een andere, bijvoorbeeld van een kliniek naar de opvang of naar een forensische afdeling (Van Ewijk, 2010). De beschreven problemen zijn niet uniek voor Nederland, hoewel Nederland verhoudingsgewijs wel veel institutionele zorg biedt (Kroon et al., 2016; Van Ewijk, 2010).
Er wordt volop gewerkt aan het versterken van de ambulante zorg, zowel in de ggz als na de maatschappelijke opvang. Dit laatste steeds meer via Housing First, een benadering die beoogt om mensen die dakloos zijn zo snel mogelijk weer in een eigen huis te laten wonen, en daar intensieve begeleiding te bieden. Hoe wenselijk ook voor de meeste mensen die nu in een opvang, beschermd wonen of kliniek verblijven, een eigen huis is voor velen (tijdelijk) niet haalbaar, vanwege gebrek aan uitstroommogelijkheden en/of een gebrek aan vaardigheden en zelfvertrouwen. Voor zowel hen die wachten op een woning en hen die nog geen eigen woning willen, is het belangrijk om te kijken naar hoe de kwaliteit van institutionele zorg versterkt kan worden. Vergeleken met de aandacht voor de kwaliteit van ambulante ondersteuning is er relatief weinig aandacht voor hoe kwalitatief goede institutionele zorg te bieden.
Naar meer empowerment in de institutionele zorg
Binnen de institutionele zorg wordt gelukkig op steeds meer plekken ingezet op een positief leefklimaat en een krachtgerichte benadering van bewoners (Boumans, 2015; Van Der Helm & Schaftenaar, 2014), als onderdeel van de paradigmaverschuiving naar meer aandacht voor empowerment en herstel in de ggz en maatschappelijke opvang. Wel worstelen veel organisaties met hoe dit in de praktijk te brengen, zeker in een institutionele setting (Boumans, 2015; Desain et al., 2013). De institutionele setting zelf is een beperkende factor bij de empowerment van bewoners (Abma, 2010; Van Der Helm & Schaftenaar, 2014). In die setting verblijven mensen met vergelijkbare problemen in een niet-natuurlijk verband, in een voorziening, vaak voor langere tijd, met een zekere mate van afgeslotenheid van de buitenwereld en een formele beheersstructuur (Chow & Priebe, 2013; Goffman, 1961). Voorbeelden van institutionele settingen zijn niet alleen klinieken en opvangvoorzieningen, maar ook gevangenissen, verpleeghuizen en vervangende tehuizen voor kinderen en jongeren (Wolins & Wozner, 1982). In de literatuur, en daarbuiten, wordt institutionele zorg vaak geassocieerd met disempowerment, omdat bewoners zich moeten aanpassen aan de institutionele omgeving en er weinig ruimte is voor eigen regie en eigen kracht (Abma, 2010; Chow & Priebe, 2013; Goffman, 1961; Van Der Helm & Schaftenaar, 2014).
Omgekeerd beschrijft de empowering-settingstheorie hoe een setting kan bijdragen aan meer empowerment van betrokkenen. Hierin spelen zes elementen een rol: een gedeelde krachtgerichte visie van betrokkenen, een steunende sociale omgeving, betekenisvolle activiteiten, ruimte om rollen en vaardigheden te ontwikkelen, gedeeld leiderschap en de wil om met en van elkaar te leren (Brown, 2012; Maton, 2008). Zelfbeheer is te zien als een empowering setting. Zelfbeheerde voorzieningen proberen de institutionele setting juist te gebruiken als een bron van empowerment van bewoners. Hier hebben bewoners en ervaringswerkers de regie en verantwoordelijkheid, over hun eigen leven en de voorziening. De afgelopen tien jaar heb ik onderzoek gedaan naar zelfbeheer en daar een proefschrift over geschreven (Huber, 2021).
Zelfbeheer en mijn onderzoek ernaar
Zelfbeheerde voorzieningen worden meestal gestart door mensen die dakloos waren en of psychiatrische problemen hadden, samen met ervaringsdeskundigen, sociaal werkers en andere sympathisanten, als alternatief voor reguliere voorzieningen. Volgens de initiatiefnemers is er in reguliere voorzieningen te weinig ruimte voor eigen regie en eigen kracht. Er zijn verschillende opvangvoorzieningen in zelfbeheer, zowel voor nachtopvang als langer durend verblijf. Daarnaast is er een aantal respijthuizen voor mensen die door psychosociale problemen tijdelijk niet thuis kunnen verblijven.
Het onderzoek heb ik uitgevoerd samen met een divers onderzoeksteam, waaronder onderzoekers met eigen ervaring (zie ook het kader op blz. xx). Ik heb me vooral gericht op Je Eigen Stek (JES), een doorstroomvoorziening in zelfbeheer in Amsterdam. JES is gestart in 2007 vanuit HVO-Querido, in samenwerking met een groep daklozen. Er verblijven zestien deelnemers, voornamelijk mannen, voor een duur van enkele maanden tot anderhalf jaar, ter voorbereiding op uitstroom naar een eigen huis. In die tijd hebben ze zelf regie over en zijn ze verantwoordelijk voor hun eigen leven en de aanpak van hun problemen. Samen met medebewoners, en ondersteund door een ervaringswerker en een sociaal werker (ondersteuners genoemd), pakken ze hun problemen aan. Ze wonen samen met lotgenoten waarmee ze praktische en sociale steun uitwisselen en voorzieningen en ruimten delen. Gezamenlijk doen ze ook het beheer van de voorziening: van het huishouden en wie er kan instromen, tot strategische kwesties.
Toelichting op het onderzoek
Er werden interviews gehouden met deelnemers (N=27), ervaringswerkers (N=3), sociaal werkers (N=2) en andere belanghebbenden (bijvoorbeeld beleidsadviseurs van de moederorganisatie en managers van partnerorganisaties) (N=10). Verschillende deelnemers, ervaringswerkers en sociaal werkers werden meerdere keren geïnterviewd. In totaal leverde dit 56 interviews op. Daarnaast werden documenten geanalyseerd (bijvoorbeeld projectplannen, eigen publicaties van deelnemers, zoals bijdragen aan onderzoekspublicaties) en administratieve gegevens van JES verwerkt over de demografische achtergrond van deelnemers en de verblijfsduur, om contextuele informatie over het programma te krijgen en als secundaire informatie over deelnemers. Er zijn vier focusgroepen gehouden met sociaal werkers en ervaringsdeskundigen van andere zelfbeheerde programma’s in Nederland, waaraan een sociaal werker en een ervaringsdeskundige van JES deelnamen.
Gedurende de looptijd van het onderzoek heb ik uitgebreid contact gehad met betrokkenen bij JES, onder meer door deel te nemen aan vergaderingen, door informele contacten met deelnemers, ervaringswerkers en sociaal werkers, door gezamenlijke deelname aan bijeenkomsten en studiebezoeken en door samenwerking in het kader van publicaties over JES. De uitgebreide en langdurige betrokkenheid heeft mij een dieper en aanvullend begrip van de formele data geboden.
Het onderzoeksteam voerde ook kleinere case studies uit naar soortgelijke programma’s en organiseerden uitwisselingen tussen JES en vergelijkbare andere programma’s, zowel nationaal als internationaal, door middel van vergaderingen, locatiebezoeken en invitational conferences. Door de vergelijking van JES met andere projecten ontstond meer zicht op elementen die uniek waren voor JES en elementen die breder geldig zijn, onder meer als het gaat om de invloed van de institutionele setting.
Ontwerpprincipes voor empowerment in een institutionele setting
Op basis van mijn onderzoek heb ik acht ontwerpprincipes gedefinieerd die bijdragen aan de goede werking van zelfbeheer en het empowerment van deelnemers. Deze ontwerpprincipes kunnen gebruikt worden om na te denken over nieuwe voorzieningen en te reflecteren op het functioneren van bestaande voorzieningen. Ze kunnen ook reguliere voorzieningen die meer ruimte willen maken voor empowerment van bewoners of bezoekers tot inspiratie dienen.
Bestaanszekerheid is de basis
Mensen die dak- of thuisloos zijn, hebben geen, of geen structurele, toegang tot basisvoorzieningen als onderdak, sanitair, eten, drinken en communicatievoorzieningen. Opvangvoorzieningen zijn vaak tijdelijk en binnen die opvang is er vaak weinig ruimte om tot rust te komen, hoewel er, door de coronamaatregelen, recentelijk meer stabiele opvang is ingericht. Daklozen hebben vaak ook financiële problemen en een beschadigd sociaal netwerk, naast in een aantal gevallen psychische problemen en problemen op het gebied van cognitief functioneren. Vanuit de ‘schaarste’ theorie (Mullainathan & Shafir, 2014) is bekend dat langdurige schaarste en constante bestaansonzekerheid bijdragen aan het in stand houden van die bestaansonzekerheid. Hierdoor ontbreekt de mentale ruimte, die nodig is om de bestaansonzekerheid te beëindigen, voor zover betrokken daar de materiële middelen toe zouden hebben. In respijtvoorzieningen is de acute bestaansonzekerheid in materiële zin weliswaar minder van toepassing, omdat deelnemers meestal een eigen huis hebben, maar ook hier is de behoefte aan een veilige omgeving waar ze tot rust kunnen komen van groot belang.
Zelfbeheerde opvangvoorzieningen benadrukken dan ook het belang van het bieden van een veilige plek, die bijdraagt aan ervaren bestaanszekerheid en gevoel van er mogen zijn voor deelnemers.
‘Deze rust, vooral in de hoofden van mensen wordt gebruikt om weer normaal na te kunnen denken. Hierdoor gaan mensen weer gebruik maken van dat wat ze kunnen’
Een ervaringswerker
‘Ze laten je in je waarde. Ze respecteren je. Ze geven je het gevoel dat je erbij hoort, dat je belangrijk bent. Ze geven je een stukje zelfvertrouwen. Ze geven je onderdak, wat te eten […..] Ze vangen je gewoon goed op.’
Een deelnemer
Ook de fysieke kenmerken van een pand zijn van belang voor de ervaren bestaanszekerheid en rust. Veel geïnterviewde deelnemers noemde bijvoorbeeld het hebben van een eigen sleutel, in plaats van afhankelijk te zijn van iemand anders die de toegang bepaalt, ook als symbool voor eigen regie. Ondersteuners noemen het belang van voldoende privéruimte om tot rust te komen, die overigens tegelijk niet zo ruim is dat mensen alleen maar op hun kamer blijven, en ter ondersteuning van de ontmoeting een aantrekkelijke gezamenlijke ruimte.
Ruimte, tijd en verantwoordelijkheid
Vanuit de bestaanszekerheid die zelfbeheer biedt hebben deelnemers de feitelijke en mentale ruimte om hun eigen regie, eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid te ontwikkelen. Zo kunnen ze toewerken naar eigen oplossingen voor hun problemen. Sommige deelnemers gebruiken hun verblijf in de zelfbeheerde voorziening vooral om tot rust te komen of op hun eigen manier aan hun problemen te werken, bijvoorbeeld door administratie uit te zoeken, de inschrijfduur voor sociale huur te achterhalen of contacten met hun familie te herstellen.
‘Mensen krijgen de tijd om te leren (van hun fouten). Door de vrijheid om zelfstandig de dingen aan te pakken, zie je overduidelijk, dat mensen de regie die zij verloren hadden over hun leven weer in handen krijgen. Na een tijd van apathie zie je dat mensen actief worden omdat ze zich realiseren dat als ze niets doen, er ook niets gebeurt’.
Een ervaringswerker
Het initiatief ligt bij de deelnemer. Werken zij actief aan hun problemen, is daar vooruitgang in, zetten zij zich in voor de voorziening, krijgen ze er waardering en zelfontwikkeling voor terug. Doen ze niets, dan gebeurt er ook weinig.
‘En daarom vind ik zelfbeheer heel belangrijk. Dan werk je voor je toekomst, dan heb je meer mogelijkheden om meer uit je zelf te halen, wat jij in jezelf hebt’
Een deelnemer
Regie over ondersteuning
Deelnemers hebben niet alleen de regie over de aanpak van hun problemen, maar ook over welke ondersteuning ze daarbij willen: van andere deelnemers, ervaringswerkers en/of sociaal werkers.
‘Je moet soms erkennen dat je niet alles zelf kan doen en dan gewoon hulp moet vragen. Dat is denk ik voor iedereen best moeilijk, of het nou binnen of buiten JES is.’
‘JES is zelfbeheer, dus je moet zelf aangeven (…) Je moet zelf vragen: is er wat voor me, dat zal er wel zijn. Maar kom je niet, dan weten ze niet wat er in je hoofd speelt. Dus ze laten je met rust. Je moet het zelf aangeven.’
Deelnemers
Veel deelnemers floreren door zelf hun problemen aan te pakken, of door daar ondersteuning bij te vragen van andere deelnemers of de ervaringswerkers en sociaal werkers. Een minderheid komt terecht in wat ook wel de ‘fuik van zelfbeheer’ wordt genoemd: ze gebruiken de vrijheid die zelfbeheer biedt, in combinatie met de bestaanszekerheid, om (even) niks te doen. In de meeste gevallen raken deelnemers zelf weer uit deze fuik, doordat ze andere deelnemers zien die wel stappen maken en daardoor geïnspireerd raken, of doordat ze aangesproken worden door andere deelnemers dat ze weer voor de tv zitten:
‘Iedereen heeft problemen. Niemand hangt boven een ander. En als je van je problemen wilt vluchten is er altijd een ervaringsdeskundige die je stimuleert’
Een deelnemer
Hoewel sommige deelnemers de onderlinge bemoeienis tussen deelnemers als ongewenst ervaren (‘waar bemoeien ze zich mee’), zien anderen het (achteraf) als een belangrijke hulp.
Gezamenlijke verantwoordelijkheid en zeggenschap
De eerste drie punten (bestaanszekerheid, ruimte en regie) zouden idealiter voor elke opvang of verblijfvoorziening gelden, al is dat vaak niet het geval. Waarin de voorzieningen die ik onderzocht heb echt anders zijn dan reguliere institutionele settingen, is het feitelijke zelfbeheer. Deelnemers hebben echt samen zeggenschap over en dragen verantwoordelijkheid voor de voorziening. Het gezamenlijke beheer houdt de cultuur van eigen regie en eigen kracht in stand en voorkomt dat structuren en rollen rigide worden, want elke nieuwe deelnemer kan weer nieuwe invloed uitoefenen. Gezamenlijke zeggenschap en verantwoordelijkheid, c.q. het ontbreken van hiërarchische verhoudingen die het ‘met zijn allen op een gelijkwaardige manier samen doen’ bevordert, bevordert ook dat iedereen binnen zijn eigen mogelijkheden en op zijn eigen manier een bijdrage levert om de voorziening draaiende te houden en samen beleid en regels op te stellen. Dat biedt ook een tegenwicht tegen de neiging van deelnemers, professionals en betrokken organisaties om terug te vallen in reguliere patronen van afwachten of overnemen.
Ontwikkeling rollen en vaardigheden
Door de opzet van zelfbeheer is er binnen voorzieningen ruimte voor en stimulans tot het ontwikkelen van sociale vaardigheden en nieuwe rollen, zoals het zijn van een steunbron. Deelnemers kunnen ook specifieke rollen en vaardigheden ontwikkelen, zoals samenwerken, administratieve taken of leidinggeven aan een vergadering.
‘Ik had zelf het gevoel (…) dat doordat je zelf alles moet doen daar, ook bepaalde talenten naar boven komen van mensen. Dus niet zozeer nieuw ontwikkeld worden (…) maar meer: er zitten dingen in je, die je zelf niet herkent.’
‘Ik heb wel profijt van wat ik onder andere bij JES gedaan heb. Onder andere het voorzitterschap. Ik ben er met tegenzin ingestapt, uiteindelijk vond ik het leuk. Want ik ging mee naar allerlei dingen. Af en toe moest je een praatje houden als voorzitter. Ik vond het een enorme stimulans. En daar maak ik nu duidelijk gebruik van.’
Deelnemers
Een krachtgerichte basishouding van alle betrokkenen, gericht op wat goed gaat en op wat iemand kan of zou kunnen, is daarbij een belangrijke voorwaarde, net zoals het bewaken dat er altijd mogelijkheden zijn voor deelnemers om bij te dragen naar vermogen en behoefte.
Ondersteuning die deelnemers empowert
De term zelfbeheer wordt ten onrechte soms opgevat alsof deelnemers het helemaal zelf doen. Hoewel deelnemers veel zelf doen en elkaar ook veel ondersteuning bieden, is ondersteuning door sociaal werkers en ervaringswerkers cruciaal. Zij werken vanuit een visie van empowerment op individueel en collectief niveau. Tegelijk bewaken zij ook de continuïteit van de voorziening en het zelfbeheer daarvan, in een doorlopend gesprek met de deelnemers en andere betrokkenen.
‘Ik kan niet alleen bepalen wat zelfbeheer is en hoe dat bewaakt moet worden, dat doen we samen maar ik denk dat ik wel telkens aanjager en initiatiefnemer ben om dingen in beweging te zetten. Wat is er voor nodig om mensen zich te laten ontwikkelen en zo [de voorziening] ook te laten groeien.’
Een ondersteuner
De ondersteuning vindt meestal subtiel en indirect plaats, door een suggestie te doen of een mogelijkheid aan te dragen. Het in stand houden van de zelfbeheerde voorziening als een context waarbinnen de besproken principes aanwezig blijven is daarbij een belangrijk deel van het werk van ondersteuners, maar dit gaat altijd via en samen met deelnemers. Formeel hebben ondersteuners ook geen zeggenschap.
‘Je draagt soms ideeën aan en dan is het aan hen om te kijken wat ze ermee willen doen. Als een bewoner denkt dat het niet zo werkt dan gaan we dat ook niet doen, want dan werkt het automatisch niet.’
Een ondersteuner
Bij discussies tussen deelnemers en de ondersteuners, balanceren ondersteuners tussen de visie van zelfbeheer en de uitwerking daarvan bewaken en de eigen regie van deelnemers erkennen. De relatie die ondersteuners opbouwen met deelnemers, vanuit de presentiebenadering, is van cruciaal belang voor hun werk en is de basis voor het balanceren tussen eigen regie en kwetsbaarheid van deelnemers.
De ondersteuners binnen zelfbeheer hebben idealiter een vrije positie, dat wil zeggen dat zij geen productie hoeven te behalen, geen administratieve verantwoording hoeven af te leggen en hiërarchisch op gelijk niveau staan als de deelnemers in plaats van tussen de organisatie en de deelnemers in.
Handelingsvrijheid en betrokken bestuur
De meeste Nederlandse voorzieningen in zelfbeheer zijn onderdeel van een grotere reguliere organisatie. Op verschillende plekken gaat dit al lange tijd goed en vormt een coalitie van bewoners, sociaal werkers en bestuurders de basis voor een succesvolle zelfbeheervoorziening. Op andere plekken ontstaan er spanningen, waardoor of de voorziening stopt, of het zelfbeheer verwatert of zelfs helemaal verdwijnt. Ook zelfstandige zelfgeorganiseerde voorzieningen hebben vaak moeite met het vinden van een balans tussen een zekere mate van organisatie en inclusie van zoveel mogelijk deelnemers bij het beheer. Andersom worstelen veel reguliere organisaties met het maken van ruimte voor empowerment binnen reguliere voorzieningen, zoals beschreven in de inleiding.
Cruciaal is de combinatie van betrokken bestuur en handelingsvrijheid. Het bestuur en de organisatie die zij besturen bieden continuïteit en de voorwaarden waarbinnen zelfbeheerde voorzieningen kunnen functioneren, bijvoorbeeld met betrekking tot subsidies, verzekeringen en verantwoording. Andersom is het voor het zelfbeheer en het gevoel van eigenaarschap en daadwerkelijke inspraak belangrijk dat deelnemers en de voorziening zoveel mogelijk handelingsvrijheid hebben. Dat laatste betekent dat reguliere organisatieprocessen, zoals bijvoorbeeld de centrale inkoop van boodschappen of het organiseren van verbouwingen anders moeten verlopen. Als je zelfbeheer voorstaat, maar een woonkamer verbouwt zonder overleg met deelnemers, schaadt het laatste het eerste. Zorginhoud en zorgorganisatie moeten daarom congruent zijn. Die congruentie is ook van belang in de financiering en verantwoording, waar de focus zou moeten liggen op het collectief, op vertrouwen en empowerment, waar het nu vaak tegenovergesteld is. Dit gebrek aan congruentie tussen principes van zelfbeheer en de reguliere organisatie en financiering van zorg, zorgt bij veel zelfbeheerde voorzieningen (en bij reguliere voorzieningen) voor spanning. Tegelijk bieden zelfbeheerde voorzieningen leermogelijkheden voor hoe zorg anders georganiseerd en gefinancierd kan worden.
Blijven leren
De precieze vorm van zelfbeheer verschilt van locatie tot locatie, van moment tot moment en van deelnemersgroep tot deelnemersgroep. Doordat deelnemers, individueel en gezamenlijk een belangrijke rol hebben in het vormgeven van de voorziening, is het moeilijk te zeggen wat zelfbeheer ‘is’ of wanneer wel of niet sprake is van een zelfbeheerde voorziening. De hierboven besproken principes zijn dan ook geen IKEA-instructies. Zelfbeheer kan alleen succesvol zijn, als alle betrokkenen er samen vorm aan geven en ervan willen en kunnen leren, van deelnemer tot bestuurder. Daarvoor is een doorlopend gesprek nodig over waarden, definities en werkwijze. Op grond daarvan kunnen nieuwe oplossingen geprobeerd worden, nieuw gedrag, nieuwe benaderingen of nieuwe vormen van organiseren. In dat gesprek kunnen betrokkenen met elkaar zoeken naar de manier waarop binnen de specifieke context en met de specifieke deelnemers van dat moment, zelfbeheer het meest tot zijn recht komt.
De neiging is vaak, zowel individueel als als organisatie, om onzekerheid en spanningen weg te organiseren, maar juist onzekerheid en spanning zijn onderdeel van leren en innoveren. Dat geldt voor bestuurders, maar ook voor deelnemers, die soms ook geneigd zijn om problemen op te lossen door regels te handhaven in plaats van die te bespreken.
‘Dat alles opnieuw bediscussieerd moet worden dat daarmee mensen ook weer gaan nadenken, andere oplossingen gaan zoeken, bedenken hoe verhoud ik me daartoe, en dat daar misschien ook weer het leren in zit […].’
Een ondersteuner
‘Zelfbeheer moet je gewoon steeds weer uitvinden’.
Een ervaringswerker
Empowerment in andere institutionele settingen
Zelfbeheer, zoals hier beschreven, zal niet voor alle doelgroepen even geschikt zijn. Om mee te kunnen komen in zelfbeheer zijn settingen waarin sterk gehospitaliseerd gedrag of een grote behoefte aan sturing en verzorging kenmerkend is, minder passend. Ook ernstig ontregelend gedrag, al dan niet voortkomend uit psychiatrische dan wel verslavingsproblemen, past er niet goed bij. Tegelijkertijd ben ik, zowel vanuit mijn onderzoek als vanuit de waarde van ‘herstel voor iedereen’, terughoudend in het voor hele doelgroepen afwijzen van de mogelijkheid van zelfbeheer. De context van zelfbeheer en de empowerende benadering van deelnemers, maakt soms onverwachte ontwikkelingen los in deelnemers, die door anderen en zichzelf eigenlijk al ‘afgeschreven’ waren. Dat neemt niet weg dat voor sommige mensen de stap naar zelfbeheer (te) groot is.
De in dit artikel beschreven principes kunnen niet altijd en overal volledig tot hun recht komen, door de context en / of kenmerken van deelnemers. Ook losse elementen kunnen als inspiratie dienen voor bewoners, ervaringsdeskundigen, professionals en beleidsmakers, om ondersteuning van empowerment te introduceren of te bevorderen binnen reguliere settingen. Op verschillende plekken zijn pioniers en onderzoekers al aan het proberen om empowerment mogelijk te maken. Bijvoorbeeld door meer aandacht te geven aan een positief leefklimaat, meer aandacht te hebben voor eigen kracht en eigen regie, of bewoners actiever inspraak te geven in de voorziening (Huber & Bouwes, 2011).
Net als mijn onderzoek, laten die initiatieven zien dat empowerment in een institutionele setting mogelijk is, ook als er niet van volledig zelfbeheer sprake is. De term zelfbeheer kan dan als inspiratie dienen, als stip op de horizon, maar kan soms ook verlammend werkend. Dan kan het helpen om alleen naar de deelelementen te kijken.
Het begint met deelnemers bestaanszekerheid te bieden, te focussen op eigen regie en eigen kracht en ruimte te bieden voor de ontwikkeling van rollen en vaardigheden. Professionals dienen de ruimte te krijgen om zich te concentreren op relatieontwikkeling, zowel door het terugdringen van administratieve taken die empowerment niet verder helepn en door het aanpassen van hun taakopvatting van beheersing naar werkelijk ondersteunen. Ook van belang voor hen is het waar mogelijk gezamenlijk structuren structuren flexibel te houden en de inspraak van bewoners en medewerkers op het beheer van de voorziening te vergroten, inclusief facilitaire zaken. Als je gezamenlijke verantwoordelijkheid bepleit, maar bewoners hebben geen inspraak op bijvoorbeeld de beschikbaarheid van wifi, zullen veel bewoners afhaken. Ten slotte is het ook belangrijk dat fysieke aspecten, zoals bijvoorbeeld een eigen sleutel en de algehele uitstraling bijdragen aan het gevoel van ‘er mogen zijn’ en er toe doen.
Niet al deze principes zullen altijd en volledig haalbaar zijn, maar door er oprecht naar te streven ze in praktijk te brengen, is ook binnen reguliere settingen meer empowerment mogelijk.
Max Huber is senior onderzoeker bij HVO-Querido. Onlangs is hij gepromoveerd aan de Vrije Universiteit op zijn onderzoek naar zelfbeheer. Het proefschrift is te downloaden via: https://research.vu.nl/en/publications/sailing-on-self-management-organizing-empowerment-in-an-instituti. Het onderzoek werd uitgevoerd vanuit de Werkplaats sociaal domein (Hogeschool van Amsterdam, in samenwerking met de Academische werkplaats sociaal werk (Tranzo).
Literatuur
Abma, T.A. (2010). Herinneringen en dromen van zeggenschap. Boom Lemma.
Boesveldt, N. (2019). Eerste meting van vijfjarig onderzoek naar recidive dakloosheid in Utrecht.
Boumans, J. (2015). Naar het hart van empowerment. Deel 2: Over de vraag wat werkt. Movisie/Trimbos.
Brown, L.D. (2012). Consumer-run mental health: Framework for recovery. Springer.
Chow, W.S., & Priebe, S. (2013). Understanding psychiatric institutionalization: A conceptual review. BMC Psychiatry, 13(1), 1. https://doi.org/10.1186/1471-244X-13-169
Desain, L., Driessen, E., Van de Graaf, W., Holten, J., Huber, M.A., Jansen, M., Metze, R., & Sedney, P. (2013). Who Knows ?! Ervaringen Met De Inzet Van Ervaringsdeskundigheid. Amsterdam: University of applied sciences.
Goffman, E. (1961). Asylums. Essays on the Social Situation of Mental Patients and other inmates. Anchor Books.
Huber, M.A. (2021). Sailing on self-management. Organizing empowerment in an institutional setting. VU. https://doi.org/10.1038/scientificamerican0701-21
Huber, M.A., & Bouwes, T. (2011). Samensturing in de maatschappelijke opvang. De tegenstelling voorbij. Movisie.
Kroon, H., Michon, H., Knispel, A., Van Erp, N., Hulsbosch, L., De Lange, A., & Boumans, J. (2019). Landelijke monitor ambulantisering en hervorming langdurige GGZ. 158. https://www.trimbos.nl/docs/046adf53-3b4b-4aa0-9635-01641b301fc1.pdf
Kroon, H., Van Weeghel, J., Delespaul, P., Knipsel, A., & Van Hoof, F. (2016). Advies streefcijfers intensivering ambulante GGZ.
Maton, K.I. (2008). Empowering community settings: Agents of individual development, community betterment, and positive social change. American Journal of Community Psychology, 41(1–2), 4–21. https://doi.org/10.1007/s10464-007-9148-6
Mullainathan, S., & Shafir, E. (2014). Scarcity: The new science of having less and how it defines our lives. Picador.
Van Der Helm, P., & Schaftenaar, P. (2014). Eigen schuld, dikke bult? Leefklimaat en straf in de klinisch-psychiatrische zorg. MGV, 6, 28–34. https://doi.org/10.1080/14789949.2013.848460.3
Van Doorn, L. (2002). Een tijd op straat. Een volgstudie naar (ex-)daklozen in Utrecht (1993-2000). NIZW.
Van Ewijk, H. (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd . Humanistic University.
Wolins, M., & Wozner, Y. (1982). Revitalizing residential settings. Jossey-Bass.